Brabant - Seniorenverenigingen KBO-Brabant en PVGE bepleiten maatwerk om armoede onder ouderen te voorkomen. Op maandag 3 juni sprak de Vast Kamercommissie Sociale zaken en Werkgelegenheid over armoede onder ouderen. Drie leden van KBO-Brabant en PVGE vertelden de Kamerleden over hun persoonlijke situatie. Hans van Dijk, cliëntondersteuner bij KBO-Brabant, vroeg namens de seniorenverenigingen aandacht voor zeven punten die voortkomen uit de ervaring van ouderen zelf en van de vrijwilligers die hen bijstaan.
De seniorenverenigingen kennen een lange traditie van hulp en advisering voor en door senioren. Daarbij krijgen armoede en rondkomen van een laag inkomen bijzondere aandacht. Vrijwilligers zijn opgeleid om mensen bij te staan bij het aanvragen van toeslagen maar ook om de weg te vinden in de jungle van gemeentelijke regelingen. Daarbij valt op dat de bureaucratie groot is en de kennis van de burgers gering. Maar – erger nog- dat rondkomen van alleen een AOW-uitkering bijna ondoenlijk is. De heren Kil en van Zijl en mevrouw Zandvliet vertellen als ervaringsdeskundigen welke problemen dat geeft in hun persoonlijke situatie.
Op basis van hun ervaringen, en die van vele anderen, formuleren de seniorenverenigingen de volgende aandachtspunten. 1. Huishoudens met alleen AOW leven maar net, maar wel langdurig, boven bijstandsniveau. Voor het CBS behoren ouderen met alleen AOW niet tot de groep van lage inkomens. 2. Zesenveertig en een half duizend oudere huishoudens krijgen aanvulling op hun (onvolledige) AOW-uitkering. Deze groep leeft dus echt op bijstandsniveau. 3. Veel mensen bouwen geen of een onvolledig pensioen op wanneer ze langdurig op een uitkering aangewezen zijn. Bovendien teren veel mensen in op hun opgebouwd vermogen. Veel ZZP’ers blijken helemaal geen pensioen op te bouwen. 4. Het percentage huishoudens met een AOW-uitkering en een aanvullend inkomen van maximaal € 1.000 is volgens onderzoek uit 2017 9,1%. Dat komt neer op 176.000 huishoudens. Ongeveer de helft bestaat uit éénpersoonshuishoudens. 5. Het inkomensondersteunend beleid is per gemeente verschillend en ontoereikend. Door schaamte maar ook door de gefragmenteerde uitvoering, onbekendheid (ook bij intermediairs), de doorgeslagen opgelegde zelfredzaamheid en de digitalisering is er sprake van onderbenutting van de minimavoorzieningen. 6. Ouderen zijn gewend de tering naar de nering te zetten. Ze maken minder snel schulden. Gemeenten zetten fors in op schuldhulpverlening, maar hebben minder zicht op verborgen armoede. 7. Ouderen en met name kwetsbare ouderen worden gemiddeld meer geconfronteerd met niet beïnvloedbare kosten voor huisvesting, zorg en extra ondersteuning.
Bijvoorbeeld: Bij noodzakelijke verhuizing naar een geschikte woning krijgt men te maken met ‘passend toewijzen’. Bij alleen AOW betekent dit een huurprijs tot € 607. Eventuele servicekosten worden maar beperkt meegenomen in de berekening van de huurtoeslag en komen niet voor in de Nibud-berekeningen. Daadwerkelijke lasten liggen dus hoger dan de berekeningen die gebruikt worden bij invoering van beleid laten zien; Schrijnender nog is de situatie bij verhuizing naar een woon-zorgcentrum. Daar kan de huur hoger zijn dan de € 607 en ook daarbij komen servicekosten. Bij huurverhogingen schiet men snel door de toeslaggrens. Het recht op toeslag blijft behouden, maar over het deel van de huurprijs boven de huurtoeslaggrens krijgt men géén toeslag. Bij gebruik van (en betaling voor) de voorzieningen van het woon-zorgcentrum, zoals koken en wassen, overstijgen de lasten regelmatig de inkomsten.
Voorzet voor een oplossing AOW als basisvoorziening volstaat voor de grote meerderheid van senioren die beschikt over voldoende aanvullend pensioen. Voor ouderen zonder of met een klein aanvullend pensioen vragen wij om een integraliteitstoets of ‘hardheidsclausule’: een toets waarbij op (bijna) persoonlijk niveau – of tenminste voor goed omschreven en reële groepen senioren – het feitelijk huishoudboekje met inkomsten en uitgaven - met name in de genoemde kwetsbare groepen – tegen het licht wordt gehouden. Bij daadwerkelijke tekorten is er een verplichting van de overheid om aan te vullen.